Koolstof in landbouwgrond: een nieuw alibi voor de agrobusiness?
Branden in Griekenland, Californië, Zweden, warmterecords op de polen, droogte en voedselcrisis in de Sahel … De extreme gebeurtenissen herinneren er ons nog maar eens aan dat de klimaaturgentie ons dwingt goede keuzes te maken.
Door Anne-Laure Sablé, beleidsverantwoordelijke voedselsoevereiniteit en klimaat bij CCFD-Terre Solidaire, auteur van het rapport “Onze gronden zijn meer waard dan koolstof – Over immobilisme versus de hervorming van ons landbouwmodel”
Sinds COP 21 en de ondertekening van het Parijsakkoord worden alle economische sectoren tot maatregelen aangespoord om hun uitstoot van broeikasgassen te verminderen en om zich aan te passen aan de gevolgen van de ontregeling van het klimaat.
De landbouwsector die lange tijd buiten beschouwing bleef, bekleedt vandaag een steeds centralere positie in het politieke beleid rond de klimaatcrisis. Daar zijn twee belangrijke redenen voor: enerzijds is landbouw een van de meest getroffen sectoren van de klimaatontregeling, terwijl ze anderzijds zelf een groot aandeel heeft in de uitstoot van broeikasgassen in de atmosfeer. Landbouw is namelijk verantwoordelijk voor 50% van de totale uitstoot aan methaan en voor 60% van de totale uitstoot aan stikstofoxide. De sector is bovendien een grote CO2-uitstoter, als we ook indirecte factoren als ontbossing, verpakkingen en verspilling in rekening nemen. Van het veld tot op het bord, dichten schattingen meer dan een derde van de werelduitstoot toe aan de agrovoedingssector. Om beter bestand te zijn tegen de impact van de klimaatcrisis en het tegelijk zo weinig mogelijk in de hand te werken, moet daarom niet alleen de landbouw maar de gehele voedingscyclus onder de loep genomen worden. De noodzaak om onze productie en consumptie grondig en structureel te herzien lijkt echter verdrongen te raken door een derde eigenschap van de landbouw: de capaciteit van planten en grond om koolstof op te slaan.
In de rol van “koolstofputten” kunnen planten en grond uitstoot compenseren die geacht wordt moeilijk of zelfs onmogelijk te verminderen; helemaal tot nul kunnen onze samenlevingen hun uitstoot niet herleiden. Door restuitstoot uit de atmosfeer te absorberen zouden planten, bossen en gronden hierin een tegengewicht bieden. Dit principe wordt koolstofneutraliteit genoemd. Op zich is hier geen probleem mee.
Sinds COP 21 staan de landbouw en het zwarte goud in de grond (dit keer geen olie maar koolstof!) daarom in het middelpunt van de belangstelling.
Overheidsinitiatieven voor de grondopslag van koolstof verschijnen als paddestoelen uit de grond. Agrobusinessgiganten springen mee op de kar en verkondigen hun positieve impact op honger en klimaatverandering. Is hier sprake van een mirakeloplossing of een alibi?
Kiezen voor compensatie van de restuitstoot die onze maatschappij niet zou kunnen verhelpen is eigenlijk een uiterste politieke daad: hoe minder inspanning we doen om onze productie- en consumptieketen grondig te hervormen, hoe meer restuitstoot er blijft. Hoe meer we dus de structurele oorzaken van de klimaatcrisis aanpakken, hoe minder restuitstoot we overhouden. De keuzerichting is cruciaal; dit bepaalt in welke mate grond een aanpassingsvariabele wordt in het nationale beleid van de landen.
Nochtans weten we welke maatregelen we moeten nemen om de impact van onze voedselketen op het milieu te verminderen: mest beter beheren door met name synthetische meststoffen te verminderen en de industriële veeteelt in te dijken; een agro-ecologische transitie inzetten en anders omgaan met voedsel in een wereld waarin we genoeg produceren voor iedereen, terwijl er toch 815 miljoen mensen ondervoed zijn! Deze ingrijpende evoluties zijn enkel mogelijk als de industriële agrovoedingsketen, met zijn hoge chemische input en gericht op marktinternationalisering, in vraag gesteld wordt.
De klimaatcrisis heeft vooral op landen die het minst verantwoordelijk zijn voor de situatie een steeds dramatischere impact. In haar zoektocht naar oplossingen betrekt de internationale gemeenschap alle actoren. Ze houdt daarbij rekening met de historische verantwoordelijkheid van de meest geïndustraliseerde landen. Om de meest uitstotende sectoren te hervormen en ons aan te passen aan de gevolgen van de klimaatontregeling, zijn ingrijpende kapitaalsinvesteringen onontbeerlijk. Met het argument zelf niet over genoeg openbare financiële middelen te beschikken, werken landen steeds nauwer samen met de privésector om voor deze investering te zorgen. En zo bieden de Verenigde Naties sinds COP 21 steeds meer ruimte rond de onderhandelingstafel aan economische spelers, waaronder de agrobusiness,.
De agro-industrie beseft immers maar al te goed welke veranderingen hun sector boven het hoofd hangt. Door met talrijke initiatieven op de proppen te komen, wil de agro-business daarom de schijn wekken positief bij te dragen aan het klimaat eerder dan als het probleem gezien te worden door de internationale gemeenschap. Zo sluiten ze zich vaak aan bij publieke acties ter promotie van meer koolstof in landbouwgrond. Denken we daarbij aan de Global Alliance for Climate Smart Agriculture (GACSA) waar onder meer Yara, Syngenta, Danone en Kellogg’s lid van zijn. GACSA promoot de duurzame intensifiëring van landbouw, gekoppeld aan een betere koolstofopvang in de grond. Dat is ook de opzet van het AAA-Initiative (Adaptation of African Agriculture), met de steun van Avril (Frans topbedrijf in industriëel veevoeder) en bedrijfsstichtingen van Danone en de OCP Group (Office Chérifien des Phosphates). Die laatste wil de “gulden middenweg vinden tussen productivistische landbouw en de agro-ecologische methode die met minder of geen inputs produceert”. Tenslotte is er nog het “4 per 1000” initiatief, dat specifiek focust op meer koolstof in de grond. Hierbij sloten de bedrijfsstichtingen van Avril en Danone, maar ook spelers uit de koolstofmarkt zich aan, vermoedelijk in de hoop opgeslagen koolstof in landbouwgrond later te kunnen vermarkten.
Hoe het indurtiële voedsel systeem bijdraagt aan de klimaatcrisis
Klik op de afbeelding hieronder voor meer details (op de grain.org website)
Deze initiatieven lijken te wijzen op een hernieuwde interesse voor “conservatielandbouw”, die kan zorgen voor meer koolstof in de grond. In 2008-2009 werd deze landbouwvorm wereldwijd toegepast op 8% van de totaal gecultiveerde oppervlakte. Ze kwam voornamelijk ten groei in de Verenigde Staten, Canada, Australië, Brazilië en Argentinië; alle landen met een grootschalige landbouw, vaak afhankelijk van pesticiden als glyfosaat, en grote GMO-gebruikers. De drie landen met de meeste GMO-teelt hebben trouwens ook de grootste oppervlakte aan “zero labour”-teelt. Hoewel de term “conservatielandbouw” heel wat verschillende landbouwvormen [1] omvat, blijft voor vele aanhangers het gebruik van glyfosaat een van de belangrijkste hulpmiddelen, ondanks de impact hiervan op de biodiversiteit en de gezondheid. In naam van het klimaat wordt het belang van milieu en gezondheid zo verkwanseld.
De verschillende studies rond het verband tussen conservatielandbouw en koolstofopslag in de grond leidden trouwens tot heel uiteenlopende resultaten. Het ecosysteem zit nu eenmaal ingewikkeld in elkaar. En terwijl een transitie van ons voedselmodel de uitstoot van broeikasgassen eenvoudig kan doen dalen, is de verhoging, door verschillende technieken, van koolstofopslag in landbouwgrond hoegenaamd niet permanent en onomkeerbaar. Koolstofopslag in de grond is een bewegend fenomeen waarbij uitstoot en absorptie elkaar in evenwicht houden. Door de massale aantasting van onze gronden en bossen komt er heel veel koolstof vrij in de atmosfeer. De koolstofreserves in bossen en gronden moeten dan ook hersteld en gevrijwaard worden. Maar koolstofopslag in de grond voorstellen als een alternatief voor uitstootvermindering, is een brug te ver.
De geïndustrialiseerde en gemondialiseerde voedselketen verder uitbreiden en ondertussen enkele landbouwpraktijken vergroenen via meer koolstofopslag brengt de wereldwijde voedselsoevereiteit van boeren en boerinnen enkel verder in gevaar. Vooral in het Zuiden worden deze frontaal getroffen door de klimaatontregeling: onhoudbare druk op de landbouwgronden omwille van het compensatiebeleid voor industrie-uitstoot, aantasting van de biodiversiteit, milieu en gezondheid in naam van het klimaat (glyfosaat, GMO, …).
Meer dan ooit is er nood aan een ambitieus politiek beleid dat onze voedselketen hervormt en het hoofd biedt aan de economische en financiële markten die de klimaatontregeling eerst grotendeels veroorzaakten en nu de oplossing beweren te bezitten.