Stop inbreuken op de mensenrechten door transnationale bedrijven
Van 23 tot 27 oktober vindt in Genève de derde onderhandelingssessie plaats van de intergouvernementele werkgroep van de Verenigde Naties belast met het opstellen van een internationaal instrument betreffende mensenrechten en transnationale ondernemingen. Dit bindende verdrag zou een belangrijke stap voorwaarts kunnen betekenen in de strijd tegen schendingen van de mensenrechten door bedrijven en de vaak daarmee gepaard gaande straffeloosheid.
Transnationale bedrijven hebben in de afgelopen decennia sterk aan belang gewonnen binnen ons mondiaal economisch systeem. Hun activiteiten kunnen potentieel een zeer positieve impact hebben voor de samenleving, maar kunnen eveneens blijvende schade aanrichten voor mensen en natuur. FIAN heeft in zijn casework tientallen voorbeelden van misdaden tegen de mensenrechten door transnationale bedrijven gedocumenteerd. Een voorbeeld hiervan is de impact van de activiteiten de Belgisch-Luxemburgse groep SOCFIN in Sierra Leone.
Vaak zorgen de complexe structuren van transnationale bedrijven en hun grensoverschrijdende activiteiten ervoor dat ze veel macht hebben en elke vorm van juridische aansprakelijkheid kunnen ontlopen. Om deze straffeloosheid van bedrijven tegen te gaan is er nood aan een sterk regulerend kader dat toegang tot effectieve rechtsmiddelen voor de getroffen individuen en gemeenschappen garandeert.
Een regulerend kader voor de activiteiten van multinationals : de vraag is niet nieuw
De roep voor internationale regulering van activiteiten van transnationale bedrijven is niet nieuw. Sinds de jaren ‘70 hebben lokale gemeenschappen, sociale bewegingen en het middenveld de straffeloosheid van bedrijven aangeklaagd en opgeroepen tot meer regulering, vaak in een context waarin mensenrechtenactivisten bedreigd, gecriminaliseerd en zelfs vermoord werden. Het resultaat waren verschillende internationale regulerende initiatieven die echter niet volstonden om misbruiken te voorkomen en herstel te garanderen. De OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen, het UN global compact en recent de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, zijn stuk voor stuk vrijwillige standaarden, die implementatie, verantwoording en extraterritoriale reguleringen missen, essentieel om transnationale bedrijven te controleren. Het is in deze context dat een groep van 140 organisaties in 2013 een gezamenlijke oproep lanceerden voor een internationaal juridisch bindend instrument om een antwoord te bieden op het stijgende aantal mensenrechtenschendingen gelinkt aan activiteiten van transnationale bedrijven. Dit leidde in 2014 tot de aanstelling van een intergouvernementele werkgroep belast met het opstellen van dit bindend instrument door de VN mensenrechtenraad. De aanstelling kwam er na de goedkeuring van een resolutie die werd ingediend door Ecuador en Zuid-Afrika.
Sindsdien vonden er al 2 onderhandelingssessies plaats die dienden om om voorstellen te verzamelen omtrent de vorm, aard en reikwijdte van het toekomstige instrument. Het proces gaat in oktober een nieuwe fase in waarbij er deze keer onderhandeld zal worden op basis van elementen die werden opgesteld door de voorzitter-verslaggever van de intergouvernementele werkgroep.
Een verdrag dat de verplichtingen van staten verduidelijkt, ook buiten hun grenzen
FIAN is van mening dat het toekomstige verdrag de individuele en gemeenschappelijke verplichtingen van staten binnen en buiten hun grenzen (extraterritoriale verplichtingen) moet verduidelijken. Het verdrag moet het primaat van de mensenrechten over andere rechten zoals rechten van bedrijven herbevestigen. Het verdrag moet ook toegang tot effectieve remediëring garanderen en de aansprakelijkheid van bedrijven verduidelijken. Bovendien moet het verdrag ervoor zorgen dat er een internationaal monitoringsmechanisme (verdragsorgaan) wordt opgezet om de implementering van het verdrag op te volgen. Ten slotte is het cruciaal dat de intergouvernementele werkgroep haar integriteit behoudt en elke invloed van actoren die gelinkt zijn aan de private sector vermijdt. De onderhandelingen dienen gevoerd te worden door staten waarbij de rechthebbenden (lokale gemeenschappen, sociale bewegingen en het middenveld) geconsulteerd worden. Voor de bedrijven die gereguleerd dienen te worden, is er aan de onderhandelingstafel echter geen plaats.
De Europese Unie ziet geen heil in een nieuw verdrag
De resolutie die een nieuwe werkgroep in het leven riep werd goedgekeurd met een zeer nipte meerderheid. Al sinds het begin is het duidelijk dat de Europese lidstaten en andere westerse landen niet zijn opgezet met het nieuwe proces. Deze landen weigerden dan ook deel te nemen aan de eerste onderhandelingssessie. Voor de Europese lidstaten zijn ze met de vrijwillige initiatieven op de goede weg, terwijl de resultaten in de realiteit uitblijven en het bindend verdrag complementair is aan deze vrijwillige initiatieven Na druk van sociale bewegingen en het middenveld nam de Europese Unie deel aan de tweede onderhandelingssessie. De positie was dat ze de deur naar een verdrag niet helemaal sloten, maar ze legden enkele voorwaarden op. Zo moet het verdrag over alle bedrijven gaan en niet enkel transnationale bedrijven. De EU is ook vragende partij om de privésector in de onderhandelingen te betrekken. Iets waartegen FIAN en andere organisaties zich expliciet verzetten om redenen die hierboven al werden aangegeven. Het blijft spannend of de Europese lidstaten op een constructieve manier zullen deelnemen aan de derde onderhandelingssessie nu er onderhandeld zal worden op basis van de voorgelegde elementen.
FIAN zal samen met andere Ngo’s druk blijven uitoefenen op de lidstaten. Het is tijd dat er een einde komt aan de straffeloosheid van bedrijven en dat mensenrechten op de eerste plaats komen.