Het recht op voedsel garanderen, een verplichting van de Belgische staat
Kan "sociale voedselzekerheid" een overheidsbeleid vormgeven waarmee het mensenrecht op voedsel en voeding in Europa kan worden verwezenlijkt ? Volgens Jonathan Peuch, onderzoeks- en beleidsmedewerker bij FIAN Belgium, zou een dergelijk beleid verschillende voordelen hebben : het zou de voedselhulp verbeteren ; het zou meer inkomsten genereren voor lokale en kwaliteitsvolle voedselproducenten ; het zou miljoenen eters en boeren uit hun precaire situatie halen en het zou de staat bovendien [bijna] niets kosten !
- Het recht op voedsel garanderen, een verplichting voor de Belgische Staat
- Het recht op voedsel, welke verplichtingen ?
- Een operationele definitie
- Een problematische verschuiving
- Productieve middelen en landbouwinkomen
- Voorwaarden voor toegang tot voedsel
- Betere toegang tot voedsel voor iedereen
- Verder dan voedselhulp
- Overeenkomst en voedseldemocratie
- Gedeeltelijke nakoming van de verplichtingen van België
Het recht op voedsel garanderen, een verplichting voor de Belgische Staat
Tot hoe ver mag de economische rol van de staat reiken ? Een sleutelsector van de Belgische economie, de landbouw en de agro-industrie, zou een strategisch terrein kunnen zijn voor overheidsinterventie, met als doel het recht op voedsel eindelijk volledig te verwezenlijken door middel van de totstandbrenging van een sociale voedselzekerheid. De verplichtingen van de Belgische staat met betrekking tot de erkenning en de daadwerkelijke uitoefening van dit recht doen vragen rijzen over de reikwijdte van het overheidsoptreden en werpen een nieuwe blik op het probleem.
Door in 1948 de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens goed te keuren, gaf België blijk van haar waardering voor een gemeenschappelijk ideaal met de andere landen die lid waren van de jonge Verenigde Naties. Zoals in de eerste alinea van de preambule van de Verklaring staat, is dit ideaal gebaseerd op "de erkenning van de inherente waardigheid en van de gelijke en onvervreemdbare rechten van alle leden van de menselijke gemeenschap [als] grondslag van de vrijheid, de gerechtigheid en de vrede in de wereld". In 1966 hebben de lidstaten van de VN, met als wens hun verbintenissen te versterken, de Verklaring van 1948 aangevuld met het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR), een tekst die, in tegenstelling tot de Verklaring, bindend is voor de ondertekenende staten. Dit betekent dat "rechthebbenden" (individuen) het recht hebben om te eisen dat "plichtdragers" (staten) hun verplichtingen nakomen. Het is echter nog steeds niet helemaal duidelijk wat precies de "verplichtingen" zijn die de staten op zich moeten nemen, en welke concrete maatregelen zij moeten nemen.
Het recht op voedsel is vastgelegd in artikel 11 van het IVESCR. Het bevat ook de idee dat een sociale zekerheid omtrent voedsel een groot deel van de verplichtingen van staten met betrekking tot dit recht kan concretiseren. Overigens beschouwt het IVESCR sociale zekerheid in het algemeen als een geschikte manier om deel te nemen aan de verwezenlijking van haar grondrechten. [1]
Het recht op voedsel, welke verplichtingen ?
Wat zijn de verplichtingen van staten met betrekking tot het recht op voedsel ? Het VN Comité voor economische, sociale en culturele rechten (CESCR), belast met het toezicht op de uitvoering van het IVESCR, meent dat "de voornaamste verplichting erin bestaat stappen te ondernemen om geleidelijk te komen tot de volledige verwezenlijking van het recht op voldoende voedsel, wat de verplichting inhoudt om zo snel mogelijk werk te maken van de verwezenlijking van deze doelstelling. [2] Toegegeven, de bevolking in België hoeft de hongerdood niet te vrezen. Zelfs covid-19 heeft deze prestatie niet ondermijnd, hoewel de pandemie er wel een bedreiging voor vormt. Het recht op voedsel gaat echter veel verder dan deze minimale verplichting om honger te vermijden, wat onvoldoende is om de bevolking een waardig leven te verzekeren.
De werkingssfeer van het recht op voedsel is ruimer. Enerzijds gaat het erom ervoor te zorgen dat landbouwers (vooral zelfvoorzienende boeren) duurzame toegang hebben tot de middelen die nodig zijn voor productie : land, water, zaden... Anderzijds gaat het er ook om dat de "eters en eteressen" [3] duurzame toegang hebben tot voedsel dat in kwantitatief en kwalitatief opzicht uit zowel voedingsoogpunt, als cultureel oogpunt adequaat is. Beide categorieën mensen (landbouwers en eters) zijn houders van dit recht en kunnen eisen dat de staat het respecteert. Voorts moet bijzondere aandacht worden besteed aan mensen in precaire en/of kwetsbare situaties, of zij nu landbouwers of consumenten zijn.
Het recht op voedsel [4] houdt dus een drievoudige verplichting [5] voor de staat in. Ten eerste mag de staat geen inbreuk maken op feitelijke situaties die manieren vormen om het recht op voedsel te verwezenlijken. Zij kan dus geen enkele maatregel nemen die tot gevolg heeft dat iemand de toegang tot voedsel wordt ontzegd. Ten tweede moet de staat ervoor zorgen dat niemand, of het nu een bedrijf of een individu is, iemands toegang tot voedsel in gevaar brengt. Ten slotte moet zij het recht op voedsel geleidelijk aan realiseren : ten eerste door de verwezenlijking van dit recht te vergemakkelijken voor degenen die daartoe uit zichzelf in staat zijn ; ten tweede door voedsel uit te delen of programma’s voor sociale bescherming te ontwikkelen.
Als Speciaal Rapporteur van de VN stelde Olivier De Schutter de volgende definitie voor, die de belangrijkste elementen lijkt te operationaliseren : "Het recht op regelmatige, permanente en onbeperkte toegang, hetzij rechtstreeks, hetzij via financiële aankopen, tot kwantitatief en kwalitatief toereikend voedsel dat overeenstemt met de culturele tradities van het volk waartoe de consument behoort, en dat hen een lichamelijk en geestelijk, individueel en collectief, bevredigend en onbevreesd leven verschaft.” [6]
Het recht op voedsel is dus een recht op "voldoende" voedsel, d.w.z. "beschikbaar", "toegankelijk" en "adequaat". Beschikbaar betekent dat de voedingsproducten die het recht op voedsel kunnen verwezenlijken, beschikbaar zijn voor de eters. Zij moeten in voldoende hoeveelheden beschikbaar zijn en de beschikbaarheid moet duurzaam zijn om te garanderen dat zij ook voor toekomstige generaties beschikbaar zijn. Bovendien moeten deze producten vanuit voedingskundig en cultureel oogpunt adequaat zijn. Dit betekent enerzijds dat de producten het mogelijk moeten maken gezonde diëten samen te stellen, waarbij de voedingskeuzes van de mensen worden gerespecteerd, en anderzijds dat deze diëten kunnen worden gekozen in overeenstemming met de (religieuze, culturele, politieke) overtuigingen en tradities van de mensen. Daarbij is toegankelijkheid multidimensionaal : het is geografisch wanneer rekening wordt gehouden met de afstand tot de dichtstbijzijnde winkel ; het is economisch wanneer rekening wordt gehouden met de prijs in verhouding tot het inkomen van de mensen.
Een problematische verschuiving
Deze conceptualisering van de verplichtingen maakt het mogelijk de verschillende fasen in de verwezenlijking ervan te verduidelijken, te beginnen met de minimumgrondslag van dit grondrecht, namelijk van “vrijwaring van honger” tot “een leven in goede gezondheid”. De nadruk op de progressieve uitvoering van dit recht heeft echter als nadeel dat het voor staten te soft is. Zo lijkt het door een betekenisverschuiving ons te doen geloven dat het garanderen van een minimumbasis – d.w.z. iedereen vrij van honger houden – voldoende is om het recht op voedsel te verwezenlijken. Het maximum – voldoende, beschikbaar, toegankelijk en adequaat voedsel – zou dan een ideaal zijn, en dus overbodig. Maar dat is niet het geval.
Deze semantische verschuiving strookt met de neoliberale ideologie : de staat houdt toezicht op een effectieve markt (in dit geval de voedselmarkt) en mag alleen ingrijpen in geval van een flagrante mislukking. Het ideaal is dus om de markten te optimaliseren, terwijl de minimumbasis bestaat uit sociale interventie door de welvaartsstaat.
Dit perspectief heeft ertoe bijgedragen dat het toepassingsgebied van het recht op voedsel is gereduceerd tot een reeks concrete gevallen, voornamelijk met betrekking tot zelfvoorzienende boeren in ontwikkelingslanden. Deze iconische voorbeelden bestaan uit landroof, gewelddadige uitzettingen, gewapende conflicten en humanitaire situaties. Het feit dat deze verschrikkelijke en ondraaglijke situaties niet bestaan, of zijn opgelost, in "ontwikkelde" staten betekent echter niet dat deze staten voldoen aan hun verplichtingen inzake het recht op voedsel. In Europa is de uitroeiing van de boerenstand heimelijker en geruislozer.
Deze restrictieve interpretatie van het recht op voedsel is stilzwijgend opgelegd. Wij zijn ertegen. Alle fundamentele mensenrechten moeten volledig en op een ondeelbare wijze worden gerealiseerd. Het tempo van de vooruitgang bij verwezenlijking van deze rechten moet in verhouding staan tot de middelen van de staten. In de Europese landen is de beschikbaarheid bijna maximaal, wat betekent dat de rechten ook maximaal moeten worden gerealiseerd.
De kloof tussen het voorschrijven van de mensenrechten en de situatie ter plaatse brengt sommige waarnemers er zelfs toe te beweren dat deze rechten in Europa niet of slechts marginaal worden geëerbiedigd. Deze waarnemers wijzen erop dat duurzaamheid geen luxe is, dat het de kern vormt van het recht op voedsel in zijn huidige definitie. [7] Zij wijzen er ook op dat de uitvoering van voedselhulpprogramma’s niet kan worden beschouwd als de "verwezenlijking van het recht op voedsel". Integendeel : dit zou het risico inhouden dat wordt voorbijgegaan aan de ruimte voor vooruitgang die deze verwezenlijking vereist met betrekking tot de doelstelling van toegang tot gezond en duurzaam voedsel voor iedereen.
Afgezien van dergelijke aanklachten, moet alles verder nog worden gedaan. Hoe moeten we de verplichtingen van Europese staten, waaronder België, bekijken met betrekking tot het recht op voedsel en voeding ? Geleidelijk aan worden de elementen van een gepast antwoord opgebouwd. [8] Zonder aanspraak te willen maken op volledigheid, worden hieronder de belangrijkste thema’s gepresenteerd, met suggesties voor indicatoren.
Productieve middelen en landbouwinkomen
Laten we eerst de kwestie van de toegang tot essentiële productieve hulpbronnen (land, water en zaden) bekijken. Op dit gebied leidt de ordening van de landbouwgrond door de Europese vrije markt en het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) tot industrialisatie, specialisatie en concentratie van grond ten behoeve van de exportmarkten, zowel binnen als buiten Europa. Het is pas sinds kort dat de overheid in België zich zorgen maakt over deze betreurenswaardige situatie, die vroeger als wenselijk werd beschouwd. [9] Landroof komt ook in Europa voor, voornamelijk in het oosten. [10] Water is over het algemeen beschikbaar, maar de klimaatverandering – met de droogtecycli die deze met zich meebrengt – en pogingen om de watervoorraden te privatiseren vormen een ernstige bedreiging. Tot slot is ook de toegang tot zaden beperkt, duur en in toenemende mate geprivatiseerd, in sterk geconcentreerde en niet-functionerende markten. [11]
Slagen de Belgische landbouwers erin voldoende inkomsten te genereren om de duurzaamheid van hun activiteit te garanderen en bijgevolg ook de capaciteit van ons grondgebied, om alle inwoners te voeden ? Uit de volgende tabel blijkt duidelijk dat de landbouwinkomens verre van toereikend zijn. 71% van de landbouwers verdient minder dan het mediaan nettoloon in België, d.w.z. ongeveer 1500 euro. [12] De situatie is nog zorgwekkender voor kleinschalige tuinders, die het moeilijk hebben om toegang te krijgen tot landbouwsteun die vergelijkbaar is met de steun die beschikbaar is voor andere landbouwers. [13]
Cijfers afkomstig uit een online-enquête van iVox onder 1 131 landbouwers in 2016. Enquête in opdracht van Fedagrim.
Voorwaarden voor toegang tot voedsel
Wat de toegang tot voldoende en toereikend voedsel betreft, is een eerste marker het aantal mensen dat niet over voldoende inkomen beschikt om toegang tot voedsel te krijgen. Drie indicatoren kunnen ons hier iets over zeggen.
• In 2020 werd een alleenstaande met een inkomen van minder dan 1139 euro netto per maand of een huishouden van twee volwassenen en twee kinderen met minder dan 2392 euro netto per maand geacht in armoede te leven. In België gaat het om één op zeven mensen.
• 10,9% van de bevolking verkeert in een situatie van ernstige materiële deprivatie : dit betekent dat deze mensen niet in staat zijn in hun basisbehoeften te voorzien of het hoofd te bieden aan een onvoorziene situatie. [14]
• De Fédération des Services Sociaux (FDSS) stelde vast dat in 2019, vóór de covid-19-pandemie, in België 450.000 mensen gebruik maakten van voedselhulp. Het aantal is sindsdien aanzienlijk gestegen. [15]
Een ander element is de mate van ondervoeding. In België heeft ongeveer de helft van de bevolking (49,3%) overgewicht en 15,9% obesitas, d.w.z. een hoog risico op chronische ziekten (diabetes, hart- en vaatziekten, bepaalde kankers, enz.). [16] Gemiddeld eten de Belgen te veel vet, te veel suiker en te veel zout in verhouding tot hun voedingsbehoeften, maar ook in verhouding tot hun energie-uitgaven (intensieve of dagelijkse lichaamsbeweging). De rijkste en best opgeleide bevolkingsgroepen zijn twee tot drie keer beter in staat voedingsaanbevelingen in acht te nemen en lijden daarom ook minder onder overgewicht en obesitas. Ondervoeding blijkt een indicator te zijn van de gevolgen van armoede. [17] Uit enquêtes blijkt dat er een enorme kloof bestaat tussen de voedingsaanbevelingen en de daadwerkelijke voedselconsumptie. Bijvoorbeeld : [18]
• In 2018 consumeerde slechts 12,7% van de Belgische bevolking van 6 jaar en ouder de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid groenten en fruit (ten minste 5 porties).
• In 2018 consumeerde 20,4% van de bevolking dagelijks gezoete dranken en 4,1% consumeerde ten minste 1 liter per dag.
Ultrabewerkte producten bevatten vaak weinig micronutriënten en veel calorieën en zout. Uit een recente studie van Sciensano blijkt dat een derde van de energie-inname van de Belgen afkomstig is uit ultrabewerkte voedingsmiddelen. [19] Bovendien blijkt uit deze studie dat ultrabewerkte levensmiddelen aanzienlijk goedkoper zijn (0,55 euro per 100 kcal) dan onbewerkte of minimaal bewerkte levensmiddelen (1,29 euro per 100 kcal). De consumenten, vooral de armste, worden daarom aangemoedigd om zich te wenden tot producten die qua voedingswaarde onvolledig zijn, hetgeen leidt tot complicaties op lange termijn. [20]
Er zijn veel maatregelen mogelijk om deze situatie te verhelpen. Deze kunnen enkel worden ingezet in het kader van een sectoroverschrijdend plan dat betrekking heeft op alle bepalende factoren voor voedselkeuzes, met inbegrip van productiemethoden die de beschikbaarheid van ultrabewerkte producten bevoordelen. Dit plan is voor het Waalse Gewest beschreven in een verslag van de KULeuven, [21] waarnaar wij verwijzen.
Laten we nu eens kijken hoe een sociale zekerheid voor voedsel eruit zou zien in overeenstemming met de nu bekende verplichtingen van België.
Betere toegang tot voedsel voor iedereen
In haar interne logica is het IVESCR van mening dat sociale beschermingsprogramma’s een adequate manier zijn om het recht op gezondheid en het recht op een toereikende levensstandaard, met inbegrip van het recht op voedsel, ten uitvoer te leggen. In dit verband moet een onderscheid worden gemaakt tussen verzekeringsstelsels die berusten op de betaling van premies of bijdrages – zoals de takken van de sociale zekerheid : "gezondheidszorg" of "werkloosheid" – en stelsels van sociale bijstand, zoals voedselhulp. [22] De eerste bieden vooraf bepaalde steun aan bijdragende leden, de tweede verstrekken uitkeringen aan behoeftigen, in een vaak stigmatiserende bijstandslogica. [23] Het recht op voedsel impliceert dat de houders van het recht over voldoende inkomen beschikken om hun toegang tot voedsel effectief en waardig te maken, met name via "sociale transfers", [24] naast inkomen uit arbeid, autoproductie of materiële distributie.
Het CESCR van de VN stelt dat "sociale zekerheid, door haar herverdelende functie, een belangrijke rol speelt bij het verminderen en verlichten van armoede, het voorkomen van sociale uitsluiting en het bevorderen van sociale integratie". [25] Als de sociale zekerheid "herverdelend" is, beantwoordt zij ook aan een "contributieve" logica : eenieder zou, hoofdzakelijk via nog nader te bepalen of af te wijzen sociale contributies, [26] bijdragen aan een gemeenschappelijk voedselfonds. Het bedrag zou dan eerlijk (in verhouding tot het inkomen) of gelijk (iedereen krijgt hetzelfde bedrag) worden herverdeeld onder de premiebetalers, maar ook onder de niet-betalers, zoals mensen in een irreguliere situatie. Er moet echter op gewezen worden dat, in tegenstelling tot gezondheidsbehoeften, voedselbehoeften relatief constant en dagelijks zijn. Het is het individueel inkomen dat in de loop van de tijd kan variëren.
Sociale zekerheid voor voedsel moet universeel zijn en aan iedereen ten goede komen. Ook moet rekening worden gehouden met duurzame sociale innovaties, die een belangrijke pioniers-, inspirerende en experimentele rol spelen, maar die zonder een krachtige bijdrage van de overheid niet uit hun economische niche zullen kunnen breken of universeel kunnen worden. [27]
In de meest concrete voorstellen neemt de sociale zekerheid op voedselgebied de vorm aan van een "vitale kaart", die elke maand met ongeveer 100 tot 150 euro wordt gecrediteerd en kan worden gebruikt voor boodschappen, [28] naar het model van de magnetische kaarten van Ticket-Restaurant of de "S-kaartjes" voor mensen in precaire situaties in Brussel.
Maar daar houdt het project niet op. Een sociale zekerheid voor voedsel heeft immers niet alleen tot doel een oplossing te vinden voor het probleem van de toegang tot voedsel voor de eters – door hun een geldbedrag toe te kennen waarmee zij voedingsmiddelen kunnen kopen – maar ook voor het vraagstuk van de instandhouding van een landbouw die in staat is duurzame en adequate voedingsmiddelen te produceren.
Dit tweede aspect is gebaseerd op het begrip "contractering". Wij weten dat de armste mensen hun toevlucht nemen tot producten die met betrekking tot voedingswaarde ontoereikend zijn. Dergelijke (gedwongen) "keuzes" leiden tot chronische ziekten, waardoor de negatieve spiraal van armoede wordt versterkt : armoede → slechte voeding → slechte gezondheid → armoede. [29] Een zeer relevante uitweg hieruit is ervoor zorgen dat het meest toegankelijke en goedkoopste voedsel met het oog op voedingswaarde adequaat en duurzaam wordt.
In het kader van de sociale zekerheid van de voeding wordt voorgesteld de besteding van de sociale middelen te concentreren op conventionele producten, d.w.z. producten die zijn geselecteerd en erkend om hun voedingswaarde, culturele kwaliteiten en duurzaamheid. Het vaststellen van de criteria voor deze kwaliteiten is een essentiële politieke stap.
Als de sociale voedselzekerheid beperkt zou blijven tot het verschaffen van toegang tot goedkope levensmiddelen van lage kwaliteit (low cost) [30] die in hoofdzaak voorzien in de behoeften aan macronutriënten (vetten, koolhydraten, eiwitten), terwijl zij niet zou voorzien in een waardige voeding die bevorderlijk is voor de gezondheid en het milieu, dan zou zij geen enkel verschil maken, omdat de huidige voedselhulp reeds in deze weinig begeerlijke dienstverlening voorziet.
Overeenkomst en voedseldemocratie
Aan welke criteria moeten conventionele producten voldoen, en hoe moeten deze criteria worden vastgesteld ? Besluiten over certificering moeten democratisch worden genomen, met het oog op voedseldemocratie. [31] Op dit gebied kunnen besluitvormingsorganen worden overwogen op alle territoriale niveaus (federale staat, regio, provincie, stad, gemeente), al dan niet complementair. Zij zullen rekening moeten houden met de diversiteit van de eters, d.w.z. de gehele bevolking. Beslissingen zullen moeilijk te nemen zijn, en er zullen waarschijnlijk compromissen moeten worden gesloten. Het is bijvoorbeeld denkbaar dat het herverdeelde geld in een bepaalde volgorde wordt besteed : 30% kan overal worden besteed (inclusief supermarkten en goedkope detailhandelaren), 30% kan worden gereserveerd voor biologisch voedsel en 30% voor lokale productie. Een werkelijk democratisch besluit vereist "loslaten" en kan niet van tevoren worden beschreven.
De sociale zekerheid van voedsel kan een beslissende rol spelen bij de oriëntatie van voedselsystemen. Voorlopig speelt de overheid, via de sociale transfers, deze rol al, maar zonder er vraagtekens bij te plaatsen : voorrang wordt gegeven aan de verhouding volume/prijs, hetgeen leidt tot het beschikbaar stellen van de goedkoopst mogelijke producten, en dus van producten van de laagste kwaliteit. Voedselhulp speelt ook een belangrijke rol bij de "valorisatie" van de overblijfselen van de landbouw en de verwerkende industrie. De overproductie die via het voedselhulpcircuit wordt afgezet, is onder meer belastingvrij in de vorm van schenkingen. [32] Dit systeem kan worden gezien als een weinig bekende vorm van subsidie aan de meest afschuwelijke voedselproductie in Europa.
Als de bevolking, althans gedeeltelijk, kiest voor gezonde en milieuvriendelijke producten, wat een mogelijkheid is, zal de sociale zekerheid voor voedsel een belangrijke rol spelen bij de ondersteuning van een agrarische overgang naar duurzame systemen, met meer rauwe, verse en lokale producten. Een groot deel van het financiële mana van de overheid zal worden doorgesluisd naar plaatselijke producenten die voor duurzame praktijken hebben gekozen, en anderen zullen worden aangemoedigd over te schakelen op territoriale praktijken. [33]
Gedeeltelijke nakoming van de verplichtingen van België
Een sociale zekerheid voor voedsel biedt dus om verschillende redenen een wenselijke beleidshorizon. Het zou het mogelijk maken dat iedereen toegang heeft tot voedsel, vanuit een universalistisch perspectief, zonder het stigma zijn toevlucht te moeten nemen tot voedselhulp-"pakketten". Hierdoor kunnen voedselsystemen duurzamer worden. Het zou ons in staat stellen de controle terug te nemen over een deel van het voedselsysteem, dat momenteel in het bezit is van de grote industriële groepen. [34] Bovendien zou het de idee van de sociale zekerheid nieuw leven inblazen en het mogelijk maken de kapitalistische voedselmarkt ter discussie te stellen en beter te controleren. [35]
Deze beloften laten ons dromen. Benadrukt moet worden dat zij niet kunnen worden gerealiseerd zonder een krachtig engagement van de staten, in casu de Belgische federale staat (of eventueel de gewesten, provincies en gemeenten), om het bijdrage- en herverdelingssysteem administratief uit te werken, maar ook de wetgeving.
De algemene voedselsituatie in België is verre van in overeenstemming met het recht op voedsel en voeding. Onvoldoende toegang tot gezonde en duurzame voeding leidt ertoe dat de helft van de Belgische bevolking ondervoed is. Op basis van de tot dusver overheersende interpretaties van de mensenrechten - rechten die restrictief van toepassing zouden zijn op gevallen van duidelijke schending van het minimum (vrij zijn van honger) - zijn de verplichtingen van de staten op dit gebied tot een nietszeggend minimum beperkt. Het gemeenschappelijk ideaal dat de lidstaten van de VN zich hebben voorgenomen gezamenlijk te verwezenlijken door middel van de mensenrechten, kan niet worden verwezenlijkt uitsluitend op basis van de eerbiediging - die niet eens altijd effectief is - van deze minimale kern van grondrechten.
Het garanderen van een duurzame toegang tot gezonde voeding voor iedereen, voor zichzelf en voor de toekomstige generaties, is een moreel nobele opdracht, maar ook een sociaal en economisch wenselijke opdracht : een opdracht die een sociaal zekerheidsstelsel voor voeding in belangrijke mate zou kunnen verzekeren, waardoor België, zoals elke VN-lidstaat, een concrete, praktische en operationele invulling zou kunnen geven aan zijn internationale verplichtingen inzake het recht op voedsel en voeding.
Dit artikel van Jonathan Peuch verscheen in Revue Politique op 18 juni 2021.
Vertaling naar het Nederlands door Manou Watrin voor FIAN Belgium.
Lees het originele Franstalige artikel op de website van Revue Politique